Geschiedenis (oud)
Dit is een aanpassing van de lezing gegeven door Marcel van Daalen op de Alumniavond van augustus 2007. Voor de uitgebreidere geschiedenis kunt u naar onze onze geschiedenispagina navigeren.
De geschiedenis van De Leidsche Flesch, het verhaal van de periodieken. Bijna iedere Flesscher zou u kunnen vertellen waar de naam van onze nobele studievereniging vandaan komt: in 1746 vond Pieter van Musschenbroeck, of, volgens het populairdere verhaal, zijn assistent, in Leiden de eerste condensator uit. Deze doopte zijn collega Abbé Nollet een Leidse fles.
Intermezzo: een Leidse fles
De Leidse fles is het eerste type condensator. Deze is in 1746 in Leiden uitgevonden door Pieter van Musschenbroeck. Een jaar eerder was een dergelijke methode om elektrische lading op te slaan al uitgevonden door de Duitser Ewald Georg van Kleist, maar doordat Van Musschenbroeck over zijn vondst publiceerde, heeft zijn vondst ook internationaal de naam Leidse fles gekregen.
De Leidse fles bestaat uit een wijde glazen fles die van buiten met tinfolie is bekleed. De fles is gevuld met (geleidend) water. Het glas van de fles isoleert en fungeert als diëlektricum. Aan de bovenkant van de fles zit een bolvormige elektrode die in verbinding staat met het water in de fles. Via de bol kan lading worden afgenomen of toegevoerd. Een Leidse fles kan worden opgeladen met een elektriseermachine zoals een Van de Graaffgenerator. Met de lading die opgeslagen is in een Leidse fles, kunnen spectaculaire (en gevaarlijke) experimenten gedaan worden. De Engelse natuurkundige William Watson verbeterde het ontwerp van de Leidse fles, door zowel de binnen- als de buitenzijde van metaalfolie te voorzien. Een aantal parallel geschakelde Leidse flessen wordt batterij genoemd. Zo'n batterij heeft een grotere capaciteit en kan dus meer lading bevatten. Ze werd ter vermaak gebruikt in publieksexperimenten, waarin het publiek bij aanraking van de batterij een schok (klap) (Engels: battery) kreeg.
De naam was er, maar de vereniging bleef nog 177 jaar uit. Toen, op 25 april 1923, richtten Paul Ehrenfest en een groepje ondernemende studenten een vereniging op voor de fysische en mathematische studenten in Leiden: De Leidsche Flesch, een orgaan dat ervoor zou zorgen dat de bètastudenten een plek hadden om samen te komen, om over de stof en het onderwijs te discussiëren en om zich te verdiepen door middel van lezingen.
En dan wordt het moeilijk. We weten dat de Flesch lange tijd klein is gebleven qua ledenaantal (enkele tientallen leden) en dat de Flesch steeds belangrijker werd voor hulp bij vakken en controle op het onderwijs. Tot het eerste periodiek, uitgebracht in 1960/1961. In de vijf tot tien jaar vóór dit eerste krantje is het ledenaantal van De Leidsche Flesch flink gestegen en is er behoefte gebleken aan meer disputen. Het dispuutsleven wordt daarmee ook belangrijker voor de Flesschers en er worden zo meer activiteiten georganiseerd binnen de vereniging. Daarom komt er dan ook behoefte aan een periodiek: met zoveel activiteiten begint men het overzicht kwijt te raken. Wie nu in het archief van De Leidsche Flesch kijkt mag hier dankbaar voor zijn: bijna alles wat we weten van onze studievereniging in de 20e eeuw komt uit de periodieken van de Flesch. Foto's zijn slechts in schaarste aanwezig en bestaan alleen van de laatste twintig jaar en informatie halen uit de brieven en notulen lijkt onbegonnen werk. De eerste periodiek is in A5-formaat en telt slechts enkele pagina's, maar er is de belofte voor meer. En dat komt er ook: echter, niet iedereen (inclusief de redactie) was tevreden over de eerste uitgave. Er kan meer mee, vindt men, en het format wordt aangepast. In 1961 wordt het verenigingsblaadje omgedoopt tot het meer succesvolle "Nieuwe Flesch Courant", vanaf 1963 (als het nieuwe er af is) bekend als de "Leidsche Flesch Courant" (in één van deze uitgaven is erelid prof. Jo Hermans overigens terug te vinden als Praeses van de Diescommissie). De blaadjes komen eens per twee á drie maanden uit en tellen elk zo'n tien tot vijftien pagina's. Er worden redelijk zware wetenschappelijke artikelen geplaatst, aangevuld met kleine verslagen van leden; bijvoorbeeld over activiteiten, het verloop van de studie of de onderwijsvergaderingen. Ook wordt er vanuit de Flesch het hele jaar door een mentoraat gefaciliteerd en zijn er werkgroepen onder leiding van ouderejaars. In 1963 is een verslag terug te vinden van een studiereis naar Duitsland en in 1967 komt er zelfs een speciale uitgave met daarin een aangepaste studiegids (ook is er in één van de uitgaven van dat jaar een leuk artikel terug te vinden getiteld "Is de maan begaanbaar?", maar dit terzijde). In deze studiegids zijn de welbekende vakbeschrijvingen terug te vinden, maar nu vergezeld van advies van mensen die het vak al gevolgd hebben. Dit idee is nu nog steeds (of beter gezegd: opnieuw) actueel, en het is leuk om te zien dat dit veertig jaar geleden al bestond.
Hoe dan ook, de conclusie moge duidelijk zijn: het gaat goed met de Flesch. De Leidsche Flesch groeit, maar het blijft helaas niet goed gaan. Niet lang na de aanvang van het collegejaar 1967/1968 is men zó ontevreden over de pas aangestelde redactie van de Leidsche Flesch Courant dat deze wordt afgezet wegens wanbeleid. In het eerste nummer van de nieuwe redactie, onder leiding van Frank Israël, nu professor Frank Israël die voorheen opleidingsdirecteur was bij Sterrenkunde, staat een voorwoord van het toenmalige bestuur waarin de zojuist afgezette redactie totaal incapabel genoemd wordt en een grove vergissing van het bestuur. Dit wordt gevolgd door een voorword van Israël, waarin hij zegt dat het afzetten van de redactie in zijn ogen terecht was, en hij legt uit waarom. Het niveau van de Leidsche Flesch Courant lijkt tot een dieptepunt te zijn gedaald, zegt hij, het is een medium voor het plaatsen van grapstukken geworden terwijl het een serieus schrift dient te zijn dat verslag doet, dat verdieping biedt, dat discussie opwerpt. En dat wordt het ook. Na de Dies Natalis in 1968, het 9e lustrum van De Leidsche Flesch, staat in het krantje een vier pagina's tellend artikel van de hoofdredacteur, vol met kritiek op de Flesch, de actieve leden en met name de Lustrumcommissie. Opeens krijgen we een heel ander beeld van de studievereniging. Het bestuur doet te weinig, er zijn genoeg leden maar steeds minder zijn actief bij de vereniging, en de algehele houding binnen de vereniging is lui en laks. Vooral de vrouwen zijn steeds minder actief (wat nu overigens wel anders is). De Lustrumcommissie is toch wel het toppunt: de Ab-actis heeft niets gedaan behalve het kwijtraken van het notulenboek, de Praeses werkt zich rot maar niet voor de commissie en de rest doet helemaal niks. De porseleinen deurknoppen die werden binnengehaald bij wijze van sponsoring sierden al snel de huizen van de commissieleden en de enkele Diesactiviteiten die wél doorgingen, faalden jammerlijk; op het slotfeest na dan, dat ervoor gezorgd heeft dat de commissie toch net niet door de leden onthoofd werd. De redactie pleitte voor een algehele verandering van mentaliteit binnen de vereniging. Kwam deze er niet, dan zou De Leidsche Flesch in de afgrond verdwijnen.
Op dit punt is de structuur van de Flesch nog hetzelfde: er zijn zat disputen met maandelijkse activiteiten en iedereen wordt geacht lid te zijn van een dispuut. In de speciale uitgave voor eerstejaars van dat jaar, 1968, stellen de volgende disputen zich voor: - "Sickbock", een mannendispuut genoemd naar het Olivier B. Bommelpersonage. Het originele doel van dit dispuut was dat al diens leden na een jaar zelf een dispuut gingen vormen, maar ook hierna bleef het nog bestaan als een gezelligheidsdispuut. - "Q.E.D.", het oudste dispuut van de Flesch. Origineel was het een formeel dispuut waarbij aspirant-leden eerst een wiskundige stelling moesten bewijzen voordat ze lid mochten worden. In 1968 zegt men slechts een gezellige en spirituele sfeer te willen creëren. - "Bolwerk m", ontstaan in 1956 als een tegenpool van Q.E.D.: mensen die van dit dispuut lid wilden worden, moesten laten zien dat ze meer konden dan alleen wiskunde. "m" stond dan ook voor "muze". - "Ha-nu!", een dispuut dat opgericht is in 1958. - "C.G.S.", een mannendispuut opgericht in 1962. - "Nobel", een gemengd dispuut opgericht in 1959. Zes schijnbaar springlevende disputen dus, en er is zelfs sprake van een zevende dispuut op komst. Maar Israël krijgt gelijk. In de jaren erop daalt het aantal actieve leden, het aantal activiteiten en zelfs het aantal disputen: in het jaar 1969/1970 overlijdt het oudste dispuut, Q.E.D., en van een zevende dispuut lijkt nooit sprake te zijn geweest. Het vinden van nieuwe besturen blijkt elk jaar moeilijker. Rond 1970 is er zelfs een opheffingsvergadering van De Leidsche Flesch, omdat er geen nieuw bestuur gevonden kon worden. Onzin, vond Cyp van de Bult. Hij beloofde het bestuur binnen een week een bestuur te formeren en dit lukte (het bestuursjaar beviel schijnbaar erg goed: één van de Assessoren is nu zijn vrouw).
Het blijkt echter slechts uitstel van executie: het probleem wordt elk jaar groter. Een bijkomende moeilijkheid was dat toen, in tegenstelling tot in de laatste jaren, mensen elk jaar opnieuw contributie moesten betalen om hun lidmaatschap te continueren. Dus toen er in 1972 mensen zich tijdens de EL CID inschreven voor De Leidsche Flesch en er op het Eerstejaarsweekend na géén activiteiten georganiseerd werden, voelden zij zich bedrogen en continueerden zij het jaar erna niet hun lidmaatschap. Er was in 1973 geen stand bij de EL CID, zodat mensen zich niet konden inschrijven, en van een EJW had ook niemand gehoord. Het bestuur deed niks. Het mentoraat was eerder dat jaar al veiliggesteld en functioneerde (voor het eerst) geheel onafhankelijk van de Flesch. De Leidsche Flesch was in naam nog steeds een vereniging, maar in werkelijkheid was het een leeg omhulsel, zonder leden.
In november van dat jaar, 1973, was er een bestuurswissel, of zoals in de annalen is terug te vinden: "een bloederige machtsovername". Deze "coup" werd gepleegd door een heroïsch drietal met de namen Jaap van der Wel, Wouter de Vries en Hans van Weeren. Toen de rook was opgetrokken zagen zij tot hun ontsteltenis dat de vereniging er nog slechter aan toe was dan ze dachten en ze kondigden aan dat ze een Ledenvergadering wilden opzetten. Na deze aankondiging schreven zes mensen zich spontaan weer in voor de Flesch. Er werd besloten De Leidsche Flesch nieuw leven in te blazen en verrassend genoeg lukte dit. Mensen hadden schijnbaar tóch behoefte aan lezingen, excursies en dergelijken. In februari van 1975 wordt er een nieuwe periodiek gestart, "Leidscheflescht" (uit te spreken als "Leids geflest"), nog steeds onder datzelfde bestuur. In april van 1975 wisselt het heldentrio, alsmede het driekoppig "schaduwbestuur".
Op dat moment heeft de Flesch zestig leden en nog genoeg activiteiten in het verschiet. Het mentoraat keert terug bij de Flesch. De disputen is men echter, naar alle waarschijnlijkheid, kwijt. Er komen in totaal drie nummers uit van Leidscheflescht en tussen 1975 en 1982 vinden we geen boekjes terug in het archief. In 1982 vinden we een enkel bewijsstuk voor het in leven zijn van de vereniging; het beleidsplan van het nieuwe bestuur. Uit de context blijkt dat er nog steeds niet veel disputen zijn, maar het bestuur stelt wel een statutenwijziging voor, onder andere om de studievereniging ook open te stellen voor informatici. Verder weten we dat de bèta's ergens rond deze tijd verhuisd zijn naar het Snellius en het Huygens laboratorium en dat het gehele archief enkele uren in de container heeft gelegen, maar u zult het deze o.t. Ab-actis moeten vergeven dat hij over dit laatste niet graag uitwijdt. In 1988 is er opnieuw behoefte aan een blad en Quanta wordt geboren. Het blaadje blijft enkele jaren bestaan, maar is niet direct verbonden met De Leidsche Flesch. Het blad loopt voor het grootste deel gelijk met een blaadje dat wél van De Leidsche Flesch is, Amfora, maar schijnbaar dekte dit voor de natuur- en sterrenkundestudenten de lading niet. Vanaf 1994 tot en met 2002 is er de Flesschepost en van 1997 tot en met 2001/2002 ook de IMPACT, een onafhankelijk blad op A4-formaat dat ongeveer elk kwartaal uitkomt. In 2003 gaan de twee samen en ontstaat de Eureka!, een blad dat nu nog steeds loopt en ook buiten de faculteit gelezen wordt.
Tijdens mijn eigen tijd bij de Flesch (sinds 2004) hebben we op een willekeurig moment ten hoogste vijf disputen gehad. Kaiser, voor sterrenkundestudenten, is in 1993 opgericht en daarmee ons enige nog levende dispuut. De Flesch van Klein, voor wiskunde, is opgericht in 2001 maar helaas overleden in 2006/2007. Verder is er nog de KLR, dat opgericht is in 2002 als een volleybalteam van De Leidsche Flesch maar al snel omgedoopt werd tot dispuut. Enigma, voor informatici, is opgericht in 2002 maar stierf in 2005 en Nescia, tot slot, opgericht in 2003, stierf in 2009. Het grootste deel van onze leden zit niet bij een dispuut, maar velen zijn actief bij een commissie. Het bestuur en de commissies samen staan gemiddeld garant voor minstens twee activiteiten per week, het hele jaar door. De Leidsche Flesch neemt deel aan landelijke initiatieven en zet ze ook zelf op, zoals de Lieve Maria-actie in 2006. De vereniging is springlevend en elk jaar actiever, en ik verwacht dat dat nog heel lang zo blijft.
Dit is een aanpassing van de lezing gegeven door Marcel van Daalen op de Alumniavond van augustus 2007.